Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een zaak tussen een schuldeiser, te weten een onderneming die Turkse levensmiddelen verkoopt en levert en een (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van een tweetal supermarkten, die in totaal een bedrag van ruim 43.000,- aan facturen onbetaald lieten. De (middellijk) bestuurder en aandeelhouder hebben op 18 december 2021 besloten de ondernemingsactiviteiten te staken wegens (slechte) bedrijfseconomische omstandigheden. In het in reactie daarop ontwikkelde afwikkelplan is opgenomen dat de activa en goodwill zouden worden verkocht en te gelde zouden worden gemaakt. Deze werden gewaardeerd op een bedrag van (afgerond) euro 14.500,- voor beide supermarkten samen.

De bestuurder en aandeelhouder hebben de activa en goodwill van beide supermarkten tegen het gewaarde bedrag overgenomen. De ondernemingsactiviteiten zijn vervolgens voortgezet vanuit een andere rechtspersoon. De locaties van beide supermarkten zijn ongewijzigd gebleven. De huurovereenkomsten en dienstverbanden zijn door de nieuw opgerichte rechtspersoon overgenomen. Al met al werden de supermarkten vanaf toen geëxploiteerd als ware het de oude entiteiten. Het winkelend publiek zal niets hebben gemerkt.

De overgebleven lege rechtspersonen, waaruit de supermarkten voorheen werden geëxploiteerd, zijn vervolgens via een zogenaamde ‘turboliquidatie’ – dat is een versnelde, vereenvoudigde wijze van liquidatie – ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister.

Omdat de opbrengst van de verkoop van de activa en goodwill verre van voldoende was om de totale schuldenlast te kunnen dekken, heeft de schuldeiser, tezamen met andere crediteuren, het faillissement van de inmiddels ontbonden rechtspersonen aangevraagd. Het faillissement is vervolgens ook uitgesproken. In de uitspraak van de faillissementsrechter is gewezen op een mogelijke actie op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, waarbij de curator de rol van de bestuurders voorafgaande aan de turboliquidatie kan onderzoeken en toetsen.

In het licht hiervan start de schuldeiser een civiele procedure op. Die stelt dat de (middellijk) bestuurders van de ontbonden rechtspersonen onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en zij vordert dan ook dat de bestuurders hoofdelijk – ieder voor het geheel – worden veroordeeld tot betaling van haar onbetaalde facturen. De schuldeiser, die vanwege de lage verkoopopbrengst haar facturen onbetaald zag blijven, is van oordeel en stelt dit in rechte dat het handelen van de voormalige bestuurders – gedaagde in de procedure – ertoe heeft geleid dat de schuldeiser schade heeft geleden. Volgens de schuldeiser zijn beide supermarkten namelijk voor een (veel) te laag bedrag verkocht. Volgens de schuldeiser hadden de supermarkten tezamen meer dan € 300.000,- (!) kunnen opleveren. Met die verkoopopbrengst hadden haar facturen makkelijk kunnen worden voldaan en zou zij dus geen schade hebben geleden.

De rechtbank Rotterdam gaat hier niet in mee.

Volgens de rechtbank heeft de schuldeiser onvoldoende gesteld en bewezen dat er daadwerkelijk kopers zouden zijn die bereid waren de beide supermarkten voor een dergelijk substantieel bedrag te kopen. Concrete namen van partijen of ander bewijs waarop deze stelling kon worden gestaafd ontbraken.

Bijkomend argument van de rechtbank is dat de schuldeiser niet over enig voorrecht of zekerheidsrecht beschikte, terwijl vaststond dat de fiscus een aanzienlijke preferente vordering had van maar liefst € 276.000,-. De verkoopprijzen hadden, aldus de rechtbank, fors hoger moeten liggen dan de genoemde € 300.000,-, voordat aan de voldoening van de concurrente vordering van de schuldeisers zou zijn toegekomen. De schuldeiser had dan ook volgens de rechtbank aannemelijk moeten maken dat ook ná betaling van de preferente vorderingen van de fiscus én het pensioenfonds, de vordering van de tweede preferente crediteur betaald had kunnen worden. Dat heeft de schuldeiser nagelaten, zodat haar vordering is afgewezen.

De rechtbank overweegt tot slot dat het vonnis niet in de weg staat aan eventuele rechtsmaatregelen van de curator, indien deze na onderzoek concludeert dat de supermarkten daadwerkelijk voor een te laag bedrag zijn verkocht en er dus wel degelijk redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat sprake is van benadeling van de crediteuren. Het kan dus zijn dat de schuldeiser op termijn, via een omweg, haar facturen alsnog geheel of gedeeltelijk betaald ziet worden. De toekomst zal dat moeten uitwijzen

Ziet u zich als ondernemer geconfronteerd met een onbetaalde vordering op een nog bestaande dan wel reeds ontbonden partij en/of entiteit of heeft u het idee als crediteur te zijn of worden benadeeld, neem dan contact op met ons kantoor. Het team van Keizersgracht Ray staat u graag met raad en daad bij.

mr. Frank Groenendal