Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de rechtbank Limburg een aantal prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad in een huurkwestie in verband met de coronacrisis (horeca).
De rechtbank overweegt onder andere in haar uitspraak dat de lijn in de reeds bestaande rechtspraak momenteel is dat in veel gevallen de corona overheidsmaatregelen kwalificeren als een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW.
Dit wordt – zo overweegt de rechtbank verder – niet verder onderbouwd dan hetgeen in de memorie van toelichting (MvT) is bepaald dat met een gebrek niet enkel de stoffelijke toestand van de zaak wordt bedoeld, maar dat het gaat om elke op de zaak betrekking hebbende omstandigheid die het genot ervan beperkt. De dwingende overheidsmaatregelen zouden dan een dergelijke omstandigheid vormen. Daartegen kan volgens de rechtbank worden aangevoerd dat de corona overheidsmaatregelen zien op de uitoefening van de horeca (uitoefening van het bedrijf) en niet op het gehuurde zelf (het pand). Volgens de rechtbank is het dan ook de vraag of van een op de zaak betrekking hebbende omstandigheid die het genot ervan beperkt als bedoeld in de MvT, sprake is.

Ook overweegt de rechtbank dat er weliswaar maatschappelijk een zekere behoefte wordt gevoeld om de enorme schade van de corona maatregelen voor winkeliers op een bepaalde manier te verdelen tussen huurders en verhuurders, maar dat het niet helder is of en hoe dat juridisch vorm gegeven kan en mag worden. Omdat de juridische inbedding bepalend is voor de maatstaven waarlangs deze en soortgelijke kwesties moeten worden beoordeeld, acht de kantonrechter het zinvol om daarover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Ook het feit dat er landelijk veel rechtszaken hierover zijn en er nog vele zullen volgen, rechtvaardigt het stellen van prejudiciële vragen.

En die vragen luiden als volgt:

1. Dient de als gevolg van de coronacrisis van overheidswege opgelegde sluiting van de horeca beschouwd te worden als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW?
2. Zo ja, aan de hand van welke criteria moet dan de mate van huurprijsvermindering worden beoordeeld?
3. (Of) vormt de beperking in het gebruik van het gehuurde een onvoorziene omstandigheid die tot huurprijsvermindering kan leiden?
4. Zo ja, welke omstandigheden van het geval wegen mee bij het bepalen of verdelen van de schade?

Thans is het afwachten welke antwoorden van de Hoge Raad zullen volgen. Wij houden u op de hoogte.

mr. Sabrina Geurts